Liederen, gedichten en verhalen
over markten
Vanaf de Hoge Middeleeuwen begon de handel gestaag toe te nemen vanuit het zuiden van West-Europa naar het noorden daarvan en omgekeerd. Het was een soort opleving van oude (Romeinse) handelsstromen, maar nu ging het om handelswaar afkomstig uit de Arabische wereld en retour gingen goederen uit Noordwest-Europa. Rondtrekkende kooplieden begonnen zich in toenemende mate te vestigen in nieuw tot ontwikkeling gekomen handelsnederzettingen die ontstonden bij een kruising van wegen, een gemakkelijke rivieroversteek, een natuurlijke haven, een kasteel, een klooster of abdij. Op deze plaatsen vonden geregeld al markten plaats voor de bevolking uit de omgeving.
De herlevende handel in West-Europa verliep in eerste instantie niet moeiteloos. Er waren onvoldoende veilige verbindingen over met name het land tussen de verschillende graafschappen en hertogdommen. Maar edelen zagen door de toenemende handelsactiviteiten hun inkomsten uit tolheffingen gestaag stijgen. Het werd lucratief vrijgeleides over veilige handelswegen te creëren voor kooplieden, zodat deze heelhuids door hun gebied konden reizen. In aanvang waren het de graven van het graafschap Champagne in het koninkrijk Frankrijk die de veiligheid van kooplieden begonnen te garanderen, die reisden tussen de in het graafschap gelegen markten. Ze ontwikkelden goede regelgeving, uitwisselen van geld werd onder toezicht gesteld en men regelde zelfs een klachtsysteem. Het werden de eerste officiële jaarmarkten van West Europa. Langzaam kwamen schaarse en onbekende goederen op grotere schaal beschikbaar. Omstreeks 1200 waren er in geheel West Europa inmiddels honderden algemene en gespecialiseerde jaarmarkten ontstaan. Niet alleen de plaatselijke bevolking ging naar een jaarmarkt toe, ook vanuit het omliggende land reisde men ernaar toe. Deze markten kregen een sociale en economische functie.
Vanuit de nieuwe handelsnederzettingen ontwikkelden zich nieuwe steden. De nederzettingen ontvingen namelijk van de regerende vorsten lucratieve stadsrechten. De stedelijke burgerij kreeg hiermee het recht om bijvoorbeeld stadsmuren, poorten en verdedigingstorens te bouwen, men verkreeg toestemming om een bestuurssysteem op te zetten en men kreeg bijvoorbeeld het recht om binnen de stadsmuren tol te heffen én markten te houden. Er ontstonden tijdens de Late Middeleeuwen dan ook zowel jaarmarkten in de omgeving van steden, als markten in de steden zelf.
Het onderstaande lied Wie heeft er wat tarwezemelen gaat over voedsel en de aanschaf daarvan. Duidelijk moge zijn dat een en ander werd gekocht op de markt binnen de stadsmuren. Er waren vanzelfsprekend ook markten in dorpen. De tekst van het lied is een vertaling van Quem tem farelos, een lied van omstreeks 1500. Het werd geschreven in het koninkrijk Portugal door een onbekende schrijver.

Wie heeft er wat tarwezemelen?.
Wie heeft er wat zemelen, wie heeft er wat zemelen
van tarwe, niet van rogge?
Verkoop mij ervan, verkoop mij genoeg om deze zak te vullen.
Zeef het meel snel, mevrouw, want ik heb haast.
Hier ben ik in de steeg in gesprek met mijn buurman.
Haal snel de zemelen eruit,
van tarwe, niet van rogge.
Verkoop mij ervan, verkoop mij genoeg om deze zak te vullen.
Ik heb wat tarwe, maar ik heb het nog niet volledig gezeefd.
Voor hoeveel wilt u het mij verkopen?
Voor twintig réis is niet goed,
ze gaven het mij voor negentien.
Maar voor zeventien en een half,
verkoop me wat ervan, verkoop me genoeg om deze zak te vullen.
Stop met het zeven van het meel uit de graanschuur,
wanneer je het geld aanneemt dat ik je breng;
want het kost mij mijn eigen zweet en van niemand anders.
Verkoop mij ervan, verkoop mij genoeg om deze zak te vullen.
AFBEELDING
1. Een musicerend gezelschap, deel van een kalenderblad uit de Getijden van Spinola, manuscript van omstreeks 1515, graafschap Vlaanderen.
Getty Museum